ARARAT REISVERSLAG

Ararat, de Moederberg

Door Ton van der Kroon

‘Come, come…!’. Een vrouw met hoofddoek om steekt haar hoofd uit de deur en wenkt ons haastig naar binnen te komen. Ik loop samen met Sandra, mijn vriendin, en Peter, een goede vriend door de nauwe steegjes van Mardin, een oud bergstadje op de grens van Turkije en Syrië. Vanuit het stadje kijk je uit over de vlaktes van het noorden van Syrië, waar nog steeds een heftige burgeroorlog woedt. Sandra kijkt de vrouw aan en we overleggen. Doen of niet doen? We besluiten naar binnen te gaan en volgen de vrouw door een nauw gangetje naar de woonkamer, die totaal leeg is, op twee kleine kinderen na. De vrouw vraagt of we koffie willen en begint druk te gebaren. We verstaan geen woord van haar, maar allengs wordt duidelijk dat ze geen Turks spreekt, maar Arabisch. Dan valt het kwartje en begrijpen we stukje bij beetje haar verhaal. Ze is een vluchtelinge uit Syrië, en is hier terecht gekomen. Ze heeft nauwelijks contact met de plaatselijke Koerdische bevolking, noch spullen of geld. Ook al verstaan we haar niet en zien hoe groot haar behoefte aan contact is. Als de vrouw ziet dat Sandra ontroerd is begint ze te snikken. ‘Sorry, sorry…’ zegt ze. Sandra loopt naar haar toe en omhelst haar. Ze begint hartverscheurend te huilen in haar armen en alle pijn, eenzaamheid en verdriet van de afgelopen maanden komen er uit…

Twee maanden ervoor kreeg ik de sterke ingeving om naar de berg Ararat te gaan. Ik reis al mijn hele leven naar heilige bergen, en werd opeens getrokken door deze mythische berg waar ooit Noach op belandde na de zondvloed. Maar waar lag-ie? Na enig gegoogle kwam ik erachter dat deze reusachtige, alleenstaande berg tussen Turkije, Armenië en Iran in ligt.Ik krijg direct zin de reis, maar als ik tien dagen later thuiskom is mijn enthousiasme danig bekoeld. Het lijkt wel of we terugkomen van een oorlogsexpeditie. Ik loop drie dagen als een zombie rond, en voel de restanten van allerlei trauma in mijn lijf. 

Maar voor vertrek lijkt alles nog rozengeur en maneschijn. Peter heeft tickets geregeld, het hotel geboekt voor de eerste nacht en een auto gehuurd. Voor de rest besluiten we het aan het toeval verder over te laten. Verwacht het onverwachte … En dat is niets teveel gezegd, want alle drie zijn we nog nooit in Oost Turkije geweest. We vliegen via Istanbul naar Diyarbakir en zullen van daaraf met onze auto naar de oostelijke grens van Turkije reizen. Ik heb al enkele weken de Lonely Planet van Turkije in huis en een boek van Frank Westerman over zijn expeditie naar de Ararat. Zijn verhaal is zeer boeiend en geeft veel informatie, maar aan het eind – als hij boven op de berg staat – mis ik de climax. Boven op de berg, en dan? 

Ik wil de berg ‘in’, de geheimen van de berg ontfutselen en de wonderlijke geschiedenis die eraan ten grondslag ligt begrijpen. Ik krijg een tip van één van de vele mensen die onze reis via facebook volgen: het boek Nephilim van Linda Wormhoudt. En jawel; het boek is de vrouwelijke variant van het boek van Westerman. Als jong meisje wordt de schrijfster verliefd op een Koerdische man en reist naar Turkije. Daar ontdekt ze wat het betekent om vrouw te zijn in een mannenmaatschappij, maar tevens komt ze in contact met de sjamanistische kant van de Koerden en de Zigeuners. Ze maakt diverse rituelen mee en beschrijft hoe ze contact krijgt met de Nephilim, de gevallen engelen die genoemd worden in het oeroude boek van Enoch. Enoch is de overgrootvader van Noach en schreef een mysterieus manuscript over de strijd tussen goede en kwade engelen. In mijn zoektocht op Google was ik zijn naam al meerdere malen tegengekomen, maar om nu direct te geloven in engelen ging me iets te ver, en een oorlog tussen engelen al helemaal. Maar Linda beschrijft haar eigen ervaring met ‘de donkere kant’ en voor het eerst begin ik wat nerveus te worden over de reis. ‘Er zijn daar toch niet echt kwade engelen?’ denk ik nog. 

We komen laat aan in Diyarbakir. Als we geland zijn zien we enkele militairen, prikkeldraad en machinegeweren en verschillende hangars met straaljagers. Het is niet bepaald Bodrum of Izmir, zoveel is duidelijk. Dit is de hoofdstad van de Koerden, en ook al is er onlangs een bestand gesloten tussen de Turkse regering en de opstandige Koerden, de situatie is nog verre van ontspannen. Dat blijkt de volgende drie dagen als we door de stad slenteren. Hoewel wij nog enigszins een soort ‘vakantie-Turkije’ in ons hoofd hebben, wordt langzaam duidelijk dat de mensen ter plekke dat geheel anders ervaren. De bittere strijd om zelfstandigheid heeft meer dan 40.000 levens gekost en is een gevecht dat al zo’n dertig jaar duurt. De PKK, de Koerdische Vrijheidsbeweging, opereert met aanslagen vanuit de bergen, maar het Turkse leger heeft duidelijk een grote overmacht. 

Terwijl we door de steegjes van de prachtige oude stad dwalen ontdekken we opeens oude Armeense huizen, die ofwel kapot zijn ofwel bewoond worden door Koerden. ‘Welcome,’ zegt een Koerdische man vriendelijk als we nieuwsgierig naar binnen kijken. Hij toont ons trots zijn huis, dat ooit van Armeniërs was. Blijkbaar ging er aan de vrijheidsstrijd van de Koerden nog een hele andere strijd vooraf. De Lonely Planet geeft uitleg: In 1915, tijdens de eerste wereldoorlog, streefde Turkije naar een herovering van het oude Ottomaanse rijk. Maar in een overwegend Islamitische gebied zaten de Christelijke Armeniërs lelijk in de weg. De strijd mondde uit in een genocide, waarbij één tot anderhalf miljoen Armeniërs werd vermoord of op transport gezet naar concentratiekampen in het huidige Syrië. Weinigen konden het ooit navertellen, en de geschiedenis zwijgt. Nog steeds, honderd jaar later wordt de genocide niet erkend door Turkije en is het een heikel punt tussen de twee landen. Van het grote Armeens rijk rest nu nog maar een klein stukje ergens in de Kaukasus. Terwijl we aan een heerlijk Turks/Koerdisch ontbijt zitten beseffen we dat we dus eigenlijk door het oude Armenië reizen. 

Na het ontbijt lopen we naar de rivier de Tigris, die langs de oude vestingstad stroomt. De Tigris en de Eufraat zijn de twee rivieren van de Hof van Eden, het paradijs uit de Bijbel. Maar in deze tijd is het gebied tussen de Eufraat en de Tigris – het huidige Irak – verre van een paradijs. We besluiten een ritueel te doen aan de oevers van de rivier, om alles wat duister is te transformeren naar het licht. Zo gezegd zo gedaan, maar wat we niet doorhebben is dat er drie jongens met veel belangstelling staan te kijken. Al gauw blijkt waarom. Zodra we terug willen lopen naar de stad gaat de grootste voor me staan met een stiletto in de hand en zegt ‘money’. De tweede jongen komt achter ons staan en de derde kijkt toe. Vreemd genoeg ben ik niet bang, waarschijnlijk door de invloed van het ritueel. Ik maak hem duidelijk dat ik niet van plan ben iets te geven. De jongen dreigt met zijn mes als antwoord. Dan krijg ik een ingeving. Ik neem mijn pet af, kijk de jongen aan en wijs naar boven. ‘Allah’ zeg ik, het enige woord dat zowel hij als ik begrijp. De jongen aarzelt, doet nog een laatste poging en geeft zich uiteindelijk gewonnen. Hij steekt zijn hand uit en zegt zachtjes ‘Thank you.’ Ik schud zijn hand, evenals Sandra en Peter achter mij en we lopen rustig door. Pas bij de openbare weg beginnen mijn knieën vervaarlijk te knikken en hebben we de neiging om te gaan rennen. Poeh, dat scheelde een haartje. Of toch niet? Moest dit gebeuren, om ons een voorproefje te geven van wat we vlak daarvoor hadden uitgesproken: de duisternis transformeren naar het licht?

De dagen daarna zijn we op onze hoede, bang dat ieder groepje mannen een aanslag op ons wil plegen. Dat zijn er nogal wat, want als enige buitenlanders vallen we behoorlijk op. Over het algemeen treffen we echter aardige en gastvrije Koerden aan, die blij zijn om toeristen te zien. De reis zet zich voort naar Van, een stad aan een groot meer, vierhonderd kilometer oostelijker. We rijden vanaf de groene heuvels en vlakten de bergen in, maar de reis wordt er niet vrolijker op. Donkere wolken hangen boven de bergen, het is er koud en guur en ook hier treffen we een stad aan die ooit bewoond werd door Armeniërs, maar met de grond gelijk werd gemaakt. Van was tevens de oude hoofdstad van het rijk Urartu, dat voorafging aan het Armeens rijk. Al reizende lijkt het of we dieper in de geschiedenis terecht komen, stap voor stap terug in de tijd. Urartu blijkt een hoogstaande beschaving waar nu nog slechts enkele resten aan herinneren, onder andere het grote fort boven op een rots bij het meer. Rondom het meer rijzen besneeuwde toppen op en er is weinig fantasie voor nodig om je hier een oud rijk à la Tolkien voor te stellen, ware het niet dat moderne betonbouw in rap tempo het hele beeld verandert. Ook hier slaat de ‘vooruitgang’ toe. Maar de wonden uit het verleden zijn nog steeds voelbaar en niet geheeld. 

Dat wordt nog erger als we na Van richting Dogubeyazit reizen, de laatste stad voor de Ararat. We rijden langs de grens met Iran, met grimmige wachttorens aan de ene kant, en een maanlandschap van vulkanen, zwarte lavasteen en sneeuw aan de andere kant. We zijn het Mordor van Turkije binnengereden. Onze stemming zakt tot een dieptepunt, totdat we na een laatste bocht in de weg de Ararat aanschouwen, waarvan de top in nevelen gehuld is. Maar als welkomstgeschenk trekken de wolken op en toont de berg zich in haar volle omvang. Een majestueuze aanblik. Als betoverd zitten we in de auto te kijken, zonder iets te zeggen. 

Dogubeyazit blijkt een nogal ruig en grimmig bergstadje te zijn. De bevolking is hier nors en terughoudend, de huizen armzalig, de straten vol modder. Boven het stadje toornt een oud paleis uit dat we de volgende dag bezoeken. Terwijl we de schoonheid ervan aanschouwen voel ik me steeds slechter. Ik kan bijna niet op mijn benen staan en krijg allerlei beelden van martelingen. Ik vraag Sandra en Peter om hulp. Wat heeft zich hier in vredesnaam afgespeeld? Allengs komen we erachter dat het paleis de toegangspoort vormde tot wat eens Beyazit was, de oude Armeense stad in de bergen, maar ook hier heeft de geschiedenis huisgehouden. De oorspronkelijke stad is verdwenen, de bewoners verdreven en vele jaren later is de stad verplaatst naar de vlakte. 

Voor het eerst begin ik de aanwezigheid van de Nephilim te ervaren, de donkere engelen, alsof hier ooit – in een oude tijd – een enorme strijd plaatsvond tussen licht en duister. Zouden ze dan toch bestaan hebben? Ik zink dieper weg in de tijd en zie een ondergrondse ruimte voor me, waar talloze rijen met ‘engelen’ liggen. Niet dood, maar in slaap, totdat de tijd komt dat ze bevrijd kunnen worden. Maar de strijd woedt oneindig voort, is het niet tussen de Turken en de Armeniers, dan wel tussen de Koerden en de Turken, de Soenieten en de Sjiieten, de Iraniërs en de Irakezen, de Syriërs en ga zo maar door. In de volkeren die rondom de berg wonen lijkt zich een doorlopende strijd af te spelen. Het is dan ook niet voor niets dat de Turken de Ararat ‘de berg van Pijn’ noemen. De Koerden noemen het de berg van Vuur en de Armeniërs noemen haar Mazis, de Moederberg. Dat laatste spreekt me erg aan. Het lijkt dat het tijd wordt dat alle mannen – en vrouwen- weer de Moeder vereren, en in haar moederschoot worden opgenomen, in plaats van door te gaan met oorlog en verovering. Zouden we hier iets kunnen doen om goed en kwaad te verzoenen en de duisternis te transformeren? Sandra, Peter en ik doen een meditatie in een stil hoekje van het paleis en roepen alle hulp in die we kennen. In de meditatie zie ik een grote poort open gaan die leidt naar het hart van de berg. Een groot stralend licht lijkt uit de diepte naar boven te komen dat zich naar de top van de berg beweegt en van daaruit in alle kleuren van de regenboog uiteen spat. Ik denk aan Noach en het verbond dat God met hem sloot nadat de wereld verwoest was door de zondvloed. Een grote regenboog bezegelde het verbond tussen God en mens.

Het beeld van de Syrische vrouw komt voorbij, alsook het gezicht van de jongen met de stiletto, de Koerden die voor hun vrijheid strijden, de duizenden omgebrachte Armeniërs, de bevolking van Irak, en ga maar door. Het wordt erg druk in ons hoekje in het paleis, maar langzaam begin ik te begrijpen waarom we hier naartoe geleid zijn. Kon het zijn dat onze reis iets bijdroeg aan de heling van het Midden Oosten, al was het maar een klein sprankje hoop? 

We wisten het niet, maar waren blij dat we na acht dagen weer terugvlogen naar Istanbul, om daar de laatste dag van onze expeditie door te brengen. Hoe groot was onze opluchting om langs de prachtige oevers van de Bosporus te lopen, weer bloemen te zien, vrolijke mensen, een mooie stad. Als we op het plein tussen de Aghia Sophia en de Blauwe moskee staan, vliegt er een grote zwerm ooievaars over ons hoofd, op weg naar West Europa. Ze zijn het symbool van vernieuwing en geboorte, en de brengers van een nieuwe dageraad…  

Literatuur:

Ararat, Frank Westerman

Nephilim, Linda Wormhoudt

Het Labyrint van de Tijd, Ton van der Kroon