DE ZWEETHUT DIE NIET DOORGING

DOOR JAN ROELOFS

De tranen stromen over mijn wangen en ik kijk de kring rond. Ik zie tien mannen die allemaal op hun manier geraakt zijn door wat ik net heb verteld. Jan met de baard – een van de vier Jannen in de groep – pakt de stok en zegt dat hij mijn kwetsbaarheid waardevoller vindt dan wat voor geweldige zweethut ook. Ik knik. Ja, hier gaat het om. 

Waar gaat het om? Waar zijn we mee bezig? Die vragen stel ik me tijdens de eerste drie dagen van onze mannenvierdaagse “Heart of Men” vaak. Zo vaak dat ik me voorneem: dit nooit weer. Dit is de laatste keer dat ik hieraan meedoe. Dit moet ik niet meer willen: vier dagen met mannen samen, zonder programma, alleen maar met een talking stick. Mooi idee ja, om zo samen de leegte in te gaan, het gebied te betreden waar we het niet meer weten, alleen de man die de talking stick vasthoudt praat, de rest luistert. Van de vorige twee keer weet ik dat dat leidt tot momenten en gebeurtenissen die je werkelijk van tevoren niet kunt verzinnen, maar die achteraf toch een wonderlijke diepte en een magische samenhang blijken te hebben. 

Ja, de vorige twee keer liep het goed af, maar dat is toch geen garantie? Deze keer is het moeras waar we in komen zo verstikkend modderig en zijn de suggesties om in actie te komen zo vruchteloos dat ik op zaterdagmorgen alle hoop opgeef. O ja, de trance dans met Gert was mooi, van Pieter leerde ik de Wim Hof ademhaling, met Wim deden we een soort opstelling waardoor zijn vader eindelijk van zijn nek af ging, tijdens de talking stick rondes werden er vele ontroerende en mooie dingen gedeeld, Jan de B. bracht ons in contact met de innerlijke cobra, individueel zijn er best mooie dingen gebeurd, maar het groepsproces slaat nergens op en gaat nergens heen. 

Maiden Tsar

Ik heb echt mijn best wel gedaan. Op donderdag doe ik voor het eerste de suggestie om toe te werken naar een zweethut, die we met respect voor de Indiaanse traditie toch op onze eigen manier willen gaan invullen. Algemene instemming: ja, laten we dat gaan doen. Ik doe wat praktische voorbereidingen, maar voel nog niet dat dit inderdaad aan de orde is. Nou ja, zal wel komen, vrijdagavond, zaterdagavond? 

Op donderdagmiddag doe ik nog iets anders wat ik al lang van plan was: ik vertel het verhaal van de Maiden Tsar. Een Russisch sprookje waar Robert Bly samen met Marion Woodman een prachtig boek over schreef. Ivan, de hoofdpersoon ontmoet in de Maiden Tsar (de vrouwelije tsaar, ofwel de vrouwelijke koning, een figuur die eigenlijk niet kan bestaan) het Goddelijke Vrouwelijke, maar valt vervolgens in slaap en vergeet haar weer. Na drie pogingen om hem wakker te maken vertrekt de Maiden Tsar en is het aan Ivan om haar liefde voor hem weer terug te vinden. Robert Bly koppelt dit aan de manier waarop we in onze samenleving met het Goddelijke Vrouwelijke omgaan: we zijn de Maiden Tsar al lang geleden vergeten, we zijn collectief diep in slaap. 

Ook deze vierdaagse is voor mij weer een poging om mezelf en anderen wakker te schudden, maar hoe geboeid de groep ook naar het verhaal zit te luisteren, ik heb niet het gevoel dat het ‘pakt’. Maar wat verwacht ik dan ook? Ik ben zelf al jaren met dit verhaal bezig, en ontdek er steeds weer nieuwe aspecten in. Neem gefascineerd waar hoe het verhaal zich als het ware in mijn eigen leven ontvouwt. Deze mannen horen het nu voor het eerst. Dan mag ik toch wel een beetje geduld hebben? 

Waardeloze, besluiteloze groep 

Ja, dat geduld heb ik ook wel, althans, bij vlagen. Maar tien minuten later is het weer helemaal weg, en vind het allemaal maar een onuitstaanbaar slap zootje. Zo kom ik mijn eigen ongeduld, mijn dwingende kant, mijn niet-geworteld-zijn-in-mijn-vrouwelijke-bedding tegen. En vind dat onuitstaanbaar. Pieter zegt het onomwonden: hij vindt dit maar een waardeloze, besluiteloze groep. Aan tafel vertrouw ik hem toe dat ik dat zelf ook vind. Althans… voor een deel.

Dat deel blijft zijn kaarten zetten op de zweethut. Op vrijdagmiddag is het volgens mij zo ver: we gaan de hut opbouwen, het hout verzamelen, de stenen klaarleggen. Ton, met wie ik samen het initiatief voor Heart of Men nam, gaat even zijn eigen weg, zoals hij vanmorgen ook al deed. En ook Gert, het andere lid van ons voorbereidingsteam, heeft andere dingen te doen. Met z’n negenen duwen we de kar met dekens naar de zweethutplek. Mannen gaan het bos in om hout te verzamelen, ik zoek op de vuurplek geschikte stenen bij elkaar. Jan V, Pieter en ik bedekken het houten frame met dekens, Pieter controleert van binnen of de hut donker genoeg is. 

Aan de ene kant vind ik het fijn dat we nu buiten zijn en concreet met iets bezig. Gistermiddag gingen we ook naar buiten, maar darden toen een beetje doelloos rond de grote eik. Ik vond het vreselijk, ook omdat ik me fysiek niet in staat voelde in de boom te klimmen, wat de helft van de groep wel deed. “En nu?” dacht ik steeds maar. “Wat gaan we nu doen? Wat is  nu de volgende stap?” Geen idee. Het verlossende woord kwam van Ton  die zei: “Ik heb zin in een kopje thee.” Ja, laten we thee gaan drinken! Je betreedt samen het onbekende, het zwarte gat, dat gebied waar je niet heen wil en dan is daar een kopje thee. Koekje erbij?

Nu hebben we gelukkig wel een doel, maar ondanks dat begin ik me al doende opnieuw een beetje unheimisch te voelen. Uiterlijk gezien is het zinnig, maar innerlijk voel ik me leeg, onthand. Alsof de energie in dit plan, die daarstraks in de zaal nog zo duidelijk voelbaar was, wegliep terwijl we de kar met dekens over het hobbelige pad voortduwden. 

Vuur

Pieter en ik bouwen het vuur. Ik stapel aanmaakhoutjes onder de balken die straks de stenen zullen dragen. Ik bedenk dat ik nog wat papier nodig heb voor de eerste vlammen en loop terug naar de kamer van Ton en mij om een krant te halen. Ook wel even fijn om even op mezelf te zijn bedenk ik me onderweg. Op de kamer tref ik Ton. Aarzelend vraagt hij hoe het gaat en ik voel de bui hangen. Ik ken Ton langer dan vandaag. En inderdaad: “het voelt voor hem niet goed”. Hij mist de openheid, de ruimte die er eerder wel was. We zijn teveel in het “doen” geschoten. “Ja ja, komt zeker doordat het jouw idee niet was”, denk ik vals. We praten er een beetje over heen en weer, en dan wordt duidelijk dat Ton niet van plan is mee de hut in te gaan. “Dan moeten we het er eerst naar samen over hebben”, zeg ik. “Als jij afhaakt is dat een signaal waar we iets mee moeten.” We spreken af dat we met de groep om half zes, nog voor het eten bij elkaar komen.

Als ik weer terugloop naar de zweethutplek ben ik vast van plan het vuur om vijf uur, zoals gepland, aan te steken. Het kan wel zijn dat Ton twijfels heeft, en het is goed om het daar even over te hebben, maar dat betekent nog niet dat het zweethutplan afgeblazen wordt. We moeten vandaag de zweethut in, anders krijgen we de dekens niet voor zondagmiddag weer droog en kunnen we de zaak niet naar behoren een opruimen zoals ik Luc heb beloofd. Om vijf uur gaat het vuur aan. Ton bekijkt het naar!

Vuurvogel

Maar met elke stap die ik dichter bij de zweethut kom, neemt mijn beslistheid af. Ik haat dat, maar ik ben ook eerlijk en kan er niet omheen. Toch maar even wachten met dat vuur, eerst maar in de zaal bij elkaar komen. Ik meen bij de mannen enige irritatie waar te nemen, maar okee. Met de talking stick hebben we het er over en we besluiten dat we nog niet klaar zijn om de hut in te gaan. Ik ben het er mee eens, ook omdat de keuken het eten al klaar heeft, en je eigenlijk niet moet eten voordat je de hut in gaat. Daar had ik even niet aan gedacht. Ik deel over Frans, raak ontroerd als ik zeg dat ik hem mis, en kondig aan dat ik op een later moment graag zijn stem zal laten horen met dat prachtige verhaal “De Monniken” dat ik op cd heb. Na mooie deelronde waar alles opnieuw weer op zijn plaats valt maken we staand een cirkel en sluiten af met een gigantisch hard geluid. De derde hoorn van de jongste Baba Yaga. We ontsnappen op de vuurvogel.   

’s Avonds hangen we een beetje rond in de zaal. Niemand doet iets, ik zit erbij, erger me, maar weet ook niks. Dan bedenk ik me dat ik even naar de bron ga, daar ligt mijn ‘Pad van de man-sleutel’ nog op het houtblok, dat de eerste avond als soort altaar diende. Ik pak de sleutel, die de afgelopen twee dagen behoorlijk verroest is geraakt. Ik ga zitten op het bankje en kijk hoe het water uit de aarde tevoorschijn komt. Heerlijk om zo even alleen te zijn. Ik besef me dat dit de eerste keer is dat ik zoiets doe: tijdens ‘het programma” er even tussenuit gaan. 

Als ik weer in de zaal terugkom heeft zich in het midden een kleine gespreksgroep geformeerd rond het thema: seks. Ik heb niet echt zin daar aan mee te doen en sta toe te kijken, als Gaetan bij me komt staan en zegt dat ik er wat eenzaam uitzie. Dat klopt wel, ja. We praten wat, ik vraag naar zijn werk, zijn huwelijk, zijn burnout. Andere mannen lopen een beetje verloren in de zaal rond, de een na de ander vertrekt. Tenslotte voegen we ons toch bij de gespreksgroep, ik doe enkele duiten in het zakje maar het gaat niet van harte. En dan is het gelukkig bedtijd. Heerlijk, slapen. 

Opnieuw boos op Ton 

Om half vier die nacht word ik wakker. Opnieuw boos op Ton. Hij was natuurlijk niet voor de zweethut omdat er onvoldoende aandacht voor zijn Jeruzalem verhaal was. Ego. Ik lig er een tijd over te denken en schrijf het een en ander op. Dan wordt hij ook wakker en we hebben het er over. Het klaart de lucht, wat zojuist nog een onoverkomelijk probleem scheen, vervaagt zonder veel lading naar de achtergrond.

Zaterdagmorgen opnieuw een mooie deelcirkel. Na een uur moet er iemand naar de wc, we zullen een korte pauze nemen en dan weer verder gaan. Ik wacht tot iedereen er weer is, wil graag het verhaal van Frans laten horen, dit lijkt me daarvoor een uitgelezen moment. Maar de groep valt opnieuw uit elkaar, na twintig minuten zijn we nog niet compleet. Gert stelt voor elkaar te gaan masseren. Nee bedankt. Ik word steeds bozer en verlaat de zaal. “Ik zie jullie om half een wel weer bij de lunch”. Beneden zie ik Ton en Jan V bij de thee staan praten. Ik zeg dat ik dit niet leuk vind en nu naar buiten ga. 

Ik loop naar de bron en ga daar opnieuw op het bankje zitten. Wat is er aan de hand? Waarom ben ik hier nou zo ontzettend boos over? Ik bid om helderheid en dan beginnen heel langzaam wat stukjes op hun plaats te vallen. Er ontstaat ruimte om de bal van boosheid in mezelf en ik schrijf in mijn dagboek: “Wat ik te geven heb is niet welkom”. Het is nog niet eens dat ik afgewezen word, er is gewoon niemand om het te ontvangen. Een golf van verdriet welt in me op en tal van momenten schieten voor mijn ogen langs waarop deze pijn werd aangeraakt maar onmiddellijk weer werd weggestopt achter zelfveroordeling. “Ik doe het ook niet goed.” “Ik ben ook niet handig genoeg.” “Ik doe ook niet genoeg mijn best.”

Op dit moment kan ik bij de pijn blijven en ik huil met grote snikken. Mijn tranen vloeien in de bron. Het lucht me op, ik voel meer ruimte van binnen, maar het is nog niet over. Ik voel me strak en nijdig. Hier moet ik iets mee in de groep. 

Even later aan de lunchtafel ben ik zwijgzaam en zit ik te broeden op de knoop die ik van binnen voel. Het gesprek gaat over hoe laat we weer beginnen. Wat mij betreft kan het niet vroeg genoeg. Half twee? Het wordt twee uur.

“Kick some ass”

Om twee uur zit ik op de vensterbank in de zaal. Paolo komt naar me toe: “kick some ass” fluistert hij me toe. Als iedereen in de cirkel zit pak ik als eerste de stok. Wat een prachtig instrument is dit toch, de praatstok die ik vasthoud, waarmee ik weet dat ik de tijd heb om de juiste woorden te vinden. Ik begin te praten en de woorden stromen vanzelf. Hoe ik nu ontdek welke knoop er in me zit: niet ontvangen worden in wat ik te geven heb. Hoe lang dat thema al in mijn leven speelt, al vanaf mijn vroegste kindertijd. Dat ik besef hoe dit door de spiegel van de anderen word aangeraakt. Hoe pijnlijk die kwetsbaarheid voelt. En toch ook: hoe heilzaam het is om die te laten zien. Opnieuw huil ik, diep van onder uit mijn buik. Door mijn tranen heen kijk ik de andere mannen aan. Ik zie hun geraaktheid, hun pijn, hun verdriet, hun kwetsbaarheid. 

Het is voor mij een moment van grote verbondenheid. Misschien wel voor het eerst in mijn leven dat ik me in dit verdriet niet meer alleen voel staan. Ik leg de stok neer.

Jan met de baard zegt dat hij dit waardevoller vind dan welke zweethut ook. Paolo zegt dat hij opnieuw verrast is: hij denkt dat er boosheid en verwijt komt, maar er komt iets van binnenuit, erkenning, opening van emoties. Mooi. 

Ik voel me zachter worden. Dankbaarheid voor dit onnavolgbare proces. Dit is waarvoor ik hier ben. Ik kan het van tevoren niet verzinnen, het overkomt me en tegelijkertijd besef ik dat ik er mee instem. Heart of Men. 

Toch de zweethut in? 

En dan wordt opnieuw de zweethutvraag gesteld: gaan we nu dan toch het vuur aansteken en samen de hut in? Zoals gepland? Of gaan we de hut weer afbreken, en maken we dáár ons ritueel van? Die laatste mogelijkheid krijgt de meeste instemming. 

We lopen naar de zweethutplek en voor ik er erg in heb trekt iedereen zijn kleren uit. We gaan de hut in en sluiten de deur. Het is pikdonker. Stil. Niet warm maar ook niet koud. Ik denk aan al die keren, jaren geleden, dat ik het in de hut heet had, benauwd, angst voelde dat ik het niet langer vol zou houden. De vernedering die ik voelde die keer in Frankrijk, met Archie Fire Lame Deer toen het zo heet was dat ik er echt uit moest, maar de andere mannen nog wel een ronde bleven zitten. Nu hoef ik mijn kaken niet op elkaar te klemmen. Ik kijk met open ogen maar zie niks. Af en toe zegt iemand wat. We zingen “I am sailing” zonder veel tekstbeheersing. Ik voel een klein beetje zweet op mijn huid. Geleidelijk aan wordt het benauwd. Tijd om de deur weer open te doen.

We gaan allemaal naakt op de brandstapel staan en roepen de zeven richtingen aan. We dansen rond het vuur dat er nog niet is en dan steek ik het aan. Eerst kleine vlammetjes maar al snel grijpt het vuur om zich heen. Hitte op onze naakte huid. Af en toe keren als het te pijnlijk wordt. 

Dan trekken de eersten de kleren weer aan. Ik zit nog een tijd bij het vuur. Gert trommelt. Anderen praten zacht. Wuivend gras. Vogels. Wolken. Vlammen. Een zucht. 

Met het water waarmee we de hete stenen hadden zullen begieten, doven we nu het vuur. We lopen terug. Opnieuw tijd voor een maaltijd. Wat eten we als mensen toch veel. 

’s Avonds zijn we welkom bij de andere groep, de sjamanen van Frank en Cathy Coppieters. Voornamelijk vrouwen. Pieter gaat niet mee: hij heeft er geen probleem mee om letterlijk naakt te zijn, maar zich figuurlijk bloot geven, daar is hij nog niet aan toe. 

We hebben geen idee wat ons te wachten staat maar we worden onthaald met een sjamanistisch ritueel: smudging, klankschalen, trommels, gezang. Ik probeer het te begrijpen maar dat lukt me niet en ik geef me er maar aan over. De sjamanengroep heeft een compleet programma voor ons maar wij hebben niks voorbereid. Jan V. heft een lied aan, we zingen wijfelend mee maar het voelt allemaal wat klungelig. Toch staan de vrouwen van de groep ons stralend en dankbaar aan te kijken. Uitvoerig huggend nemen we weer van elkaar afscheid. 

Aanwezig

Tijd voor een biertje. Ik voel me nog wat incompleet en maak het niet te laat.

Opnieuw is het de nacht die helderheid brengt. In de stilte en het duister kijk ik terug op de afgelopen dag en besef hoe waardevol het is wat we hebben gedaan. We hebben onszelf in onze naaktheid aan de vrouwen laten zien. We hebben niks “gedáán” maar we waren aanwezig. We konden de vrouwen ontvangen. Zonder het programma meteen naar onze hand te moeten zetten. 

Daardoor hebben we – Pieter ook, die er niet bij was – de ruimte opengetrokken, waardoor er iets binnen kon stromen.  Ik weet nog niet precies wat dat ‘iets’ is maar vermoed dat het met het verhaal van de Maiden King te maken heeft. Frank heeft, uitgedost als oude vrouw in het hutje dat Ivan verder de weg wijst, ook ons de weg verder gewezen. Naar de koffer in de wortels van de oude eik, waarin een haas zit, die een eend bevat, waarin het ei zit waarin de liefde van de Maiden Tsar is opgeborgen. Deze beelden wijzen mij de weg voor de komende tijd, en niet alleen mij, denk ik. Ik lees net het bericht van Paolo over zijn ontmoeting met zijn geliefde, en volgens mij heeft hij ook iets van de inhoud van dat ei teruggevonden en teruggegeven…

De volgende ochtend vertel ik wat over mijn inzichten, over waar we als samenleving in zitten – een gigantische transformatieritueel dat loopt van 1987 tot 2036, de periode dat het zwarte gat in het centrum van de Melkweg, de ‘zetel van Isis’, voor ons vanaf de aarde zichtbaar is. Een ‘Window of Change’, dat zich eens in de 26.000 jaar opent. Deze dagen  zijn we met z’n elven ook in dat zwarte gat gedoken. We hebben iets geleerd en misschien ook iets gekeerd, maar zijn nog niet klaar. We zitten midden in het verhaal. Een nieuwe mythe ontstaat? 

Ik lees als afronding een citaat van Robert Bly voor: “We are, at the moment, almost incapable of a mythological understanding of the world. That understanding is not behind us, but ahead of us. It does not involve adversarial thinking, but the sort of double vision that develops in the Underworld.” 

Jan Roelofs, Heart of Men, ORVAL