DE STRIJD OM NEDERLANDS INDIE

Artikel in het Parool over de Politionele Acties in voormalig Nederlands Indië

door Ton van der Kroon

Ton van der Kroon, zoon van een Nederland-Indië veteraan, bepleit dat het tijd is om excuses te maken. ‘Gewoon sorry zeggen. Daarmee kunnen we het verleden achter ons laten.’ Mark Rutte brengt half november een bezoek aan Indonesië, het voormalige Nederlands Indië. Het bezoek is bedoeld om de politieke en economische banden tussen beide landen te verstevigen, en er zal onder andere onderhandeld worden over de aankoop van tanks.

2011

Ik zit met mijn vader aan een tafeltje bij de Ikea. Ik ‘pas’ een aantal dagen op ‘m. Na een hersen attack is hij wat vergeetachtig geworden en kan hij moeilijker lopen. 
‘Wist je dat de Joegoslavische generaal Mladic gevangen is?’ vertel ik hem om het gesprek wat op gang te brengen. 
‘Ja, ik weet het,’ zegt-ie traag. ‘Maar hij ontkent alles.’ 
‘Ja, ongelooflijk, zoveel misdaan en dan alles ontkennen,’ mopper ik.
‘ik begrijp ‘m wel,’ zegt mijn vader peinzend.
‘Wat bedoel je?’ vraag ik verbaasd.
‘Hij vocht voor volk en vaderland. Dat deden wij ook in Nederlands Indië.’ 

Ik val stil en wacht wat hij verder gaat zeggen.

‘Ons land heeft hele dorpen met de grond gelijk gemaakt, en daar heeft niemand het ooit meer over gehad. Niemand is daar ooit voor veroordeeld.’

Pas langzaam dringt de lading van wat hij probeert te zeggen tot me door. Mijn vader ging als jonge man naar Indonesië om mee te doen aan de Politionele Acties, zoals dat toen heette. Hij werkte daar in het hospitaal. Hij was geen held en probeerde zich op de achtergrond te houden. Toen ik een kind was vertelde hij over de avonturen die hij in Indonesië had meegemaakt. Spannende verhalen, die hij altijd voor het naar bed gaan vertelde. Maar dit verhaal ken ik niet. Meer dan zestig jaar heeft hij er over nagedacht.

‘Weet je hoeveel mensen er zijn omgekomen?’ vraag ik hem. 
‘Zo’n 6000,’ zegt mijn vader. 
‘6000 Indonesiërs?’ vraag ik. 
‘Nee, Nederlandse soldaten.’ Hij heeft er velen van verzorgd en afgelegd in het hospitaal.
‘Maar hoeveel Indonesiërs zijn er omgekomen?’ 
‘Ik zou het bij God niet weten,’ zegt hij. ‘Gek eigenlijk, dat ik dat niet weet.’

Een naar gevoel maakt zich van mij meester. Ik denk aan de grote stilzwijgendheid in ons gezin, de jaren van crisis tussen mijn ouders, de ruzies, het onvermogen, het gebrek aan liefde, het gemis van mijn vader omdat hij emotioneel niet aanwezig was, de huilbuien en wanhoop van mijn moeder, omdat ze zoveel van hem hield maar hem niet kon bereiken; vier zoons die hun eigen weg moesten zoeken zonder de betrokkenheid van een vader; de nachtmerries waarin mijn vader 50 jaar na de oorlog schreeuwde, sloeg en om hulp riep; het grote stille geheim dat in ons gezin werd meegedragen maar niet verwoord kon worden, niet gevoeld kon worden. ‘Hoeveel Indo’s waren er omgebracht?’ Honderden? Enkele duizenden?

Die avond zoek ik op Google naar de feiten achter de politionele acties; plus minus 150.000 Indonesiërs waren er door de Nederlanders omgebracht. Gedood. Vermoord. Ik staar naar het scherm. Waarom wist ik hier niets van? Waarom had ik hierover nooit iets op school gehoord? Waarom had mijn vader dat nooit verteld? Waarom wist hij dat zelf niet? Waarom ging hij ieder jaar naar de Veteranendag om de herinnering aan de oorlog op te halen alsof het ging om een gezellige reünie? Waarom werd er in Nederland niets gezegd over deze zwarte bladzijde in de geschiedenis?

Ik krijg een bitter gevoel als ik het lees. Ik ben boos, boos op mijn vader, boos op Nederland. We willen onze eigen schaduwkanten liever niet onder ogen zien. Niet van Srebrenica, niet van Nederlands Indië, niet van de koloniale tijd en niet van de slavernij. Wij zijn de goeien, de helden; Wij hebben geen schuld. We willen geen schuld.

De volgende ochtend zit ik met mijn vader aan het ontbijt en ik breng het onderwerp opnieuw te berde. Ik vertel hem wat ik op Google heb gevonden: 150.000 doden. Mijn vader kijkt voor zich uit. ‘Tja, het heeft lang geduurd voordat ik begreep dat we fout zaten. We vochten de verkeerde oorlog. Maar in die tijd was dat niet duidelijk. Ik heb nooit geweten dat ik hier in terecht zou komen. Wat wisten wij nou? Ze hielden ons onwetend. Als je niet ging werd je opgepakt en in de gevangenis gegooid. Je moest wel… En, ik moet bekennen; ik ging ook voor het avontuur. Ik wilde reizen en het onbekende tegemoet.’ Hij liep naar de kast en pakte een stapel papier eruit. Kijk, dit zijn mijn memoires, met foto’s uit die tijd. Sumatra, daar zat ik.’ Ik bekeek de foto’s en zag een jonge, knappe man in legerplunje staan, wat onzeker lachend naar de camera. Mijn vader. 

‘Weet je het dan niet?’ zegt mijn jongste broer door de telefoon, als ik hem het verhaal vertel en hij begint een liedje te zingen: ‘We werken voor de Deli, de Deli, de Deli maatschappij…Dat zongen de soldaten vroeger altijd.’ 

Wat is de Deli maatschappij?’ vraag ik hem.

‘Dat was de tabaksindustrie, die de Nederlanders in Sumatra hadden opgezet. Dat bracht goud geld op, man. Waarom denk je dat we daarheen gingen? Om onze handel te beschermen.’ Mijn jongste broer is zelf van de handel en weet precies hoe het werkt. ‘Het was gewoon eigenbelang, hebzucht,’ verzekert hij me. ‘Zo zijn Nederlanders.’

Als ik mijn moeder erover spreek komt een heel ander aspect van het verhaal aan het licht. ‘Toen je vader thuiskwam wisten we helemaal niets. We waren zelf bezig te overleven na de oorlog. Er moest gewerkt worden. Maar die Politionele acties waren helemaal niet kosher. Het was echt mannenwerk. Juliana was er fel op tegen, begreep ik achteraf. Ze wilde vrede sluiten. Ze werd gïnspireerd door Greet Hofmans, die de koningin aanraadde een vredesverdrag te sluiten. Maar wat deed Bernard: oorlog voeren, de held uithangen en vervolgens Greet Hofmans verkettteren en Juliana voor gek verklaren. Dat is zoals het gegaan is!’

Enkele weken later belt mijn vader me op en vraagt of ik meega naar de jaarlijkse Veteranen bijeenkomst in Roermond. ‘ik zou het fijn vinden als je meeging’, zegt hij, ‘Ik kan het niet meer alleen.’ Op een prachtige dag in september rijden we in een speciale Veteranentrein naar Roermond. Er hangt een uitgelaten en jongensachtige sfeer in de trein. Mannen halen herinneringen op, vertellen sterke verhalen en hebben lol. Je merkt een soort broederschap die ik anders zelden tegenkom. Voor velen is het de laatste keer. Ik ondersteun mijn vader, terwijl hij met zijn stok de trein uitstapt. 

Bij het herdenkingsmonument is het een drukte van belang. Honderden veteranen hebben zich verzameld. Het leger leidt de plechtige ceremonie, en vier F-16’s voeren een missing-man formatie uit. Er zijn verschillende speeches. Er worden honderd kransen gelegd voor de 6200 gevallen soldaten. Er wordt gesproken over ‘gepaste trots voor de offers die ze hebben gebracht in Nederlands Indië en Nieuw Guinea.’ Een hoge generaal die achter ons zit knipoogt naar me en steekt zijn duim op, als teken van verstandhouding. Ik weet niet hoe ik me moet voelen, maar ik word heen en weer geslingerd tussen:’ Hier wil ik ook bij horen, bij de helden, de manmoedigen, bij mijn vader,’ en aan de andere kant: ‘Hier wil ik helemaal niet bij horen’. Ik voel me nog net geen landverrader. ‘Wie herdenkt de duizenden mannen, vrouwen en kinderen die wij in de oorlog hebben omgebracht?’ denk ik boos. 

Minister van Defensie Hillen komt met het antwoord: ‘Wie de vinger wil heffen in kritiek op het verleden,’ zegt hij vermanend, ‘moet de operaties van het leger in de context van die tijd zien.’ 

‘Daar zit wat in,’ denk ik tijdens de herdenking nog goedgelovig, maar ‘s nachts denk ik er heel anders over. ‘Moet je juist niet zeggen: We hebben het fout gedaan? Moet je juist als mannen elkaar niet de waarheid zeggen? Excuses maken? Je verlies nemen? Hoort dat niet ook bij manmoedigheid?’

Na de herdenking lopen mijn vader en ik terug naar het centrum van Roermond. Het is snikheet en mijn vader redt het niet meer. Hij zakt ineen op een stoepje en kijkt me verward en wanhopig aan. ‘Ik kan niet meer’, hijgt hij. ‘Ik ben de laatste van mijn battalion. Alle anderen zijn dood. Het is genoeg geweest.’ Een agent belt voor ons een ambulance en mijn vader wordt in de auto gehesen. We rijden langs een standbeeld van de tweede wereld oorlog met daarop de tekst: ‘We hebben de goede strijd gestreden.’ 

Half november gaat premier Rutte naar Indonesië, onder andere om onze tanks aan te prijzen en de banden tussen Nederland en Indonesië te versterken. Wellicht is het tijd om te zeggen ‘We hebben de verkeerde strijd gestreden.’ Uit onwetendheid, uit hebzucht, uit een verouderd koloniaal besef. Een erkenning voor onze fouten; de schaamte voorbij. Als er iets verlossend is, dan is het als man kunnen erkennen dat je fout zat, zoals mijn vader deed. Pas dan zijn we echt vrij. 

Ton van der Kroon junior, zoon van Ton van der Kroon

NB. Dit artikel is verschenen in ‘Het Parool’